Bron: Zoom.nl – Eline Sips
Snelle onderwerpen zijn lastig om te fotograferen, zeker wanneer er weinig licht is. Zoom geeft je daarom een aantal tips om te voorkomen dat ze onscherp op je foto komen!
Sluitertijd afstellen op het onderwerp
De meest eenvoudige manier om de beweging te bevriezen, is het verkorten van je sluitertijd. Om dat op de juiste manier te doen, zonder dat je een hele donkere foto krijgt, moet je wel weten hoe dit werkt en hoe je je andere instellingen hierop aanpast. Natuurlijk hebben de meeste camera’s een speciale sportstand die dit voor je kan doen, maar de beste resultaten krijg je als je zelf de instellingen precies op jouw situatie afstemt.
De sluitertijd bepaalt hoe lang de sensor wordt blootgesteld aan het beschikbare licht. Dit kan 1/50ste van een seconde zijn, maar ook 1/3000ste van een seconde, een hele seconde, zelfs dertig seconden of nog langer. Ál die tijd wordt uiteindelijk in één foto gestopt. Als je dus kiest voor dertig seconden en je onderwerp beweegt in de tussentijd, dan zie je die beweging op de foto. Bij sportfotografie wordt er daarom meestal voor hele korte sluitertijden gekozen, zodat er zo min mogelijk beweging plaatsvindt in de tijd dat de sluiter openstaat.
Als je de sluitertijd verkort, is er ook minder tijd voor het licht om op de sensor te vallen. De foto wordt dus donkerder. Je zal dus je diafragma verder moeten openstellen, of je iso-waarde moeten verhogen, om dit te corrigeren. Meer over de manier waarop deze drie factoren samenhangen, lees je in dit artikel.
Hoe bepaal je nu de juiste sluitertijd? Je kan het beste je camera op burst-mode instellen en met een aantal korte proeven kijken wat het beste werkt. Begin bijvoorbeeld bij 1/500ste seconde. Zoom in op de gemaakte foto en kijk goed of je onderwerp zich scherp aftekent tegen de achtergrond. Zie je nog bewegingsonscherpte? Dan zal je je sluitertijd verder moeten verkorten. Is de foto haarscherp, maar is er door de hogere iso toch al wat ruis zichtbaar? Dan kan je je sluitertijd proberen iets te verlengen en je iso-waarde een klein beetje omlaag te schroeven.
jeanmad
Meetrekken in de beweging
Een tweede manier, die iets meer oefening vergt, is het meetrekken met de beweging van je onderwerp. Door de camera met eenzelfde snelheid als het onderwerp, in dezelfde richting mee te bewegen, zal je zien dat de achtergrond onscherp wordt maar dat het onderwerp zelf niet bewogen is. Je zorgt er namelijk voor dat, in de tijd dat je een foto maakt, het onderwerp continu op dezelfde plek op de sensor wordt afgebeeld.
Hoe zorg je ervoor dat het meetrekken soepel verloopt? Deze techniek, ook wel ‘panning’ genoemd, doe je het beste door al vóórdat je de sluiter indrukt, je onderwerp te volgen. Je past in je beweging je snelheid dus direct aan het onderwerp aan en drukt dan pas op de sluiter om de foto te maken. Veer een klein beetje door je knieën en zorg ervoor dat je stevig staat en genoeg bewegingsvrijheid hebt om te draaien. Kies voor een sluitertijd die iets langer is dan gewoonlijk bij sportfotografie; zoals 1/30e of zelfs 1/10e van een seconde. Leer jezelf aan om ook nadat de foto gemaakt is de beweging af te maken. Zo creëer je een mooie egale onscherpte in je achtergrond. Het meebewegen is in het begin redelijk lastig, maar met wat oefening zal je zien dat je al snel mooie resultaten zult krijgen.
Het bewegende onderwerp inflitsen
Door met een reportageflitser of andere lichtbron een korte, maar felle, lichtflits te creëren, kan je ook de beweging in je foto bevriezen. Het licht valt namelijk maar kort op het onderwerp en dat wordt door de camera vastgelegd. Als de sluitertijd dan wat langer is en de beweging nog doorloopt na het flitslicht, zal je dit niet terugzien in de foto. Zorg er namelijk voor dat je diafragma vrij ver gesloten is en dat je iso-waarde laag blijft. Dan is enkel het moment met extra licht zichtbaar in je foto. Je achtergrond wordt dan ook iets donkerder dan je onderwerp, wat een dramatisch effect creëert.
jorwindies